Door: prior Frank van Roermund o.praem.
Lezingen: Genesis 12,1-4a; 2 Timoteüs 1,8b-10; Matteüs 17,1-9
Drie van Jezus’ meest nabije vrienden, Petrus, Jakobus en Johannes, zijn getuige van een ónuitsprekelijke ervaring, van een Godsontmoeting op de berg: Zij zien Jezus in ónbeschrijfelijk helder licht, in zijn goddelijke heerlijkheid. Een onuitwisbare ervaring die álle begrip te boven gaat. Niets liever zouden zij willen dan hun opwinding met anderen delen. Maar Jezus verbiedt dat. Hij wil dat zij zwijgen totdat Hij uit de doden zal zijn opgestaan… Zij begrijpen hier niets van, niets van wat ze gezien hebben, en niets van het spreekverbod. Wat heeft dit alles te betekenen, vragen zij zich af…
En eerlijk gezegd: die vraag kunnen ook wij ons stellen. Wat betekent dit mysterieuze verhaal voor óns, nu in ónze tijd? En: waarom krijgen wij dit verhaal nú te horen, in de Veertigdagentijd?
Laat ik een voorzichtige poging doen. Vorige week hoorden wij over de beproeving in de woestijn. Woestijn: dat is hét symbool bij uitstek voor de plaats van de ultieme confrontatie met jezelf. En nu vandaag de bérg, in de Traditie de berg Tabor. Berg: hét Bijbelse symbool voor de plaats van Godsontmoeting. Beide plaatsen, woestijn én berg, markeren dus ultieme grenssituaties. Situaties waarin je niet moet blijven hangen, maar die je moet doorgáán. Na veertig dagen woestijn keerde Jezus terug naar Galilea. Wég dus uit de woestijn, om concreet invulling te geven aan de roeping waarvan Hij zich bewust geworden was. Jezus begaf zich weer onder de mensen om hen te onderrichten, om hen te genezen, om Gods boodschap van bevrijding uit te dragen. Wel, precies dié beweging zien we ook vandaag. Ook op de berg moet Jezus niet blijven hangen. Geen tenten dus zoals Petrus suggereert, geen permanent verblijf in heerlijkheid. Maar: áfdaling, terug naar de realiteit van alle dag. Terug onder de mensen om hen te onderrichten en bij te staan.
Woestijn en berg: beide grenssituaties die Jezus helderheid verschaffen over wat Hem te doen staat, die Hem inzicht verschaffen over zijn roeping.
Boven op de berg wordt van Godswege aan Petrus, Jakobus en Johannes, en daarmee ook aan ons, geopenbaard wie Jezus ten diepste is: de Zoon van God, de Uitverkorene, de Christus. Zij zien Jezus immers niet alléén, maar tezamen met Mozes en Elia, ofwel: dé vertegenwoordigers van de Wet en de Profeten. In dié traditie staat Hij dus, ten volle. Híj, Jezus, is onmiskenbaar de door de profeten reeds lang verwachte Messias.
Maar… Jezus’ verheerlijking, zijn goddelijke glans is niet los verkrijgbaar. Deze staat steeds in het perspectief van lijden en dood. Het verhaal van de gedaanteverandering, van de openbaring van de goddelijke staat van Jezus, wordt omzoomd door twee lijdensvoorspellingen. Direct voorafgaand aan de evangeliepassage van vandaag staat dat Jezus veel zal moeten lijden, dat Hij ter dood gebracht zal worden, en op de derde dag zal verrijzen. En vrijwel direct vólgend op het verhaal van de gedaanteverandering staat opnieuw zo’n zelfde lijdensvoorspelling.
Lijden en verheerlijking worden hiermee onlosmakelijk met elkaar verbonden: Slechts dóór het lijden heen gloort de goddelijke verheerlijking. Het evangelie van de gedaanteverandering van de Heer mag dan ook worden gezien als een vóórafbeelding van het Paasverhaal. Het loopt vooruit op wat ons te wachten staat in de Goede Week: het lijden en sterven op Goede Vrijdag en de Verrijzenis in heerlijkheid op Pasen. Daarom ook past het verhaal van de Gedaanteverandering zo goed in deze Veertigdagentijd, de vóórbereidingstijd op Pasen.
Lijden en verheerlijking zijn – hoe onbegrijpelijk het ook moge zijn – kennelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. En dat geldt ook voor ons. De pieken en de dalen in óns leven, iédereen kent ze, ónze bergen én woestijnen, kunnen ons doen inzien wat van óns verlangd wordt: Een woestijnervaring kan louterend werken en tot inzicht leiden, maar je moet er niet in blijven hangen. En evenzeer zijn piekervaringen er niet om bij stil te blijven staan, maar om van dááruit als het ware weer af te dalen naar het leven van alle dag, met beide benen op de grond, om de werken in praktijk te brengen waartoe wij als gedoopten zijn geroepen.
Spreken over een onuitsprekelijke ervaring blijft moeilijk, maar hierover zwijgen is uiteindelijk ook geen optie. Jezus vroeg zijn vrienden uitdrukkelijk pas ná zijn Verrijzenis te verhalen over wat zij op de berg hadden aanschouwd. Want alleen vanuit het perspectief van Pásen kan hiervan iéts worden begrepen. Weliswaar niet met het verstand, maar wel met een gelovig hart.