Zondag 7 mei 2023

Door: prior Frank van Roermund o.praem.
Lezingen: Handelingen 6,1-7; 1 Petrus 2,4-9; Johannes 14,1-12

De volgorde van de lezingen voelt in deze Paastijd soms wat vreemd aan. De Eerste Lezing wordt namelijk genomen uit de Handelingen, waarin verhaald wordt over alles wat de apostelen hebben meegemaakt ná Jezus’ heengaan, terwijl de Evangelielezing verhaalt over de periode daarvóór, de periode tijdens Jezus’ aardse leven. Maar goed: beide lezingen zijn in elk geval sterk op elkaar betrokken. En dáár gaat het toch om. Zo geven de Handelingen een inkijkje in de ontwikkeling van de jonge kerk, terwijl het evangelie daarop in zekere zin een voorbereiding is.

Ook vandaag is dat het geval. In de Handelingen horen we hoe de leerlingen omgaan met de vraag hoe zij de gestaag groeiende kerk moeten organiseren, en wel zó, dat zij kan blijven beantwoorden aan wat van haar verwacht wordt. Dat is: de verkondiging van Jezus’ Blijde Boodschap in woord en daad. Woord en daad gaan steeds hand in hand. Hier geldt dus niét de slogan die ze in Rotterdam huldigen “géén woorden maar daden”, maar: “woorden én daden”. Het één mag niét ten koste gaan van het andere. Beide zijn belangrijk, zij vullen elkaar aan. De vraag hoe de jonge, snel groeiende kerk beter te organiseren wordt door de apostelen dan ook heel praktisch aangepakt, maar óók heel spiritueel. Praktisch in de zin dat zij een concrete, nieuwe taakverdeling afspreken, en spiritueel in de zin dat zij heel nadrukkelijk de bijstand van de heilige Geest afroepen over de zeven die speciaal met de taak van de diaconie worden belast. Hen wordt namelijk door de apostelen ná gebed de handen opgelegd, elementen die tót op de dag van vandaag bewaard zijn gebleven in de wijdingsritus.

Het hele verhaal over de aanstelling van de eerste zeven diakens ademt én grote daadkracht én een groot vertrouwen in Gods Geest. Kennelijk hebben de apostelen de geruststellende woorden die Jezus had gesproken op de vooravond van zijn arrestatie ter harte genomen. Het zijn de woorden die we zojuist in het evangelie hebben gehoord: ‘Laat uw hart niet verontrust worden’. Natúúrlijk hadden zijn leerlingen op dát moment álle reden verontrust te zijn. En toch zei Jezus: ‘Laat uw hart niet verontrust worden’. In diezelfde afscheidsrede – direct volgend op het stukje dat we net lazen – belooft Jezus hun de heilige Geest: dié zal hen bijstaan na zijn heengaan.

Welnu, in de Handelingen zien we dat Jezus woord houdt. De apostelen en diakens zitten niet bij de pakken neer, maar zetten zich met daadkracht én geestkracht in voor de hun toebedeelde taken: de verkondiging van Jezus’ Blijde Boodschap in woord en daad. Aan ons de vraag: wat kunnen wij leren van de handelswijze van de apostelen en ontwikkelingen in de vroege kerk?

Ik denk dat dit nogal voor de hand ligt. Want heeft de kerk van vandaag niet óók te maken met steeds veranderende omstandigheden, met nieuwe vragen, nieuwe uitdagingen? En hoe gaat de kerk daarmee om, hoe gaan wij daar mee om? Angstig en verontrust, of met hoop en vertrouwen? Net als in de tijd van de apostelen kennen wij vandaag de dag spanningen en gemor, lokaal, nationaal én in de wereldkerk. Uit de Schriftlezingen van vandaag kunnen we leren hoe dáár op een goede manier mee om te gaan. Niét door moedeloos, verontrust of -misschien nog erger! – onverschillig achterover te leunen. Ook tot óns zegt Jezus liefdevol: ‘Laat uw hart niet verontrust worden’. We moeten elkaar niet de tent uitjagen, maar in broederlijkheid de dialoog zoeken, en daarover Gods Geest afsmeken. In deze lijn mogen we ook zéker het door paus Franciscus georganiseerde Synodaal Proces plaatsen. We dienen elkaar tegemoet te treden met open ogen, open oren en een open hart, elkaar te accepteren en te waarderen. We dienen oog te hebben voor ieders rol, en respect te tonen voor ieders eigen verantwoordelijkheid in het geheel.

Mocht iemand vervolgens vragen ‘zitten wij wel op de goede weg?’ dan mogen wij dit steeds vertrouwvol toetsen aan Jezus’ voorbeeld. Zo iemand mag – net als de apostelen – vertrouwen op Jezus’ belofte van bijstand door de heilige Geest. Hij hoeft dan – ondanks begrijpelijke zorgen – ook niét verontrust te zijn. Hij vraagt mét Thomas uitéindelijk naar de bekende weg. Immers: De weg die wij als individu en als gemeenschap moeten volgen is de weg die Jezus ons is voorgegaan. In Jezus vinden wij de weg, de waarheid en waarachtig leven.

Ik ben begonnen te zeggen dat de volgorde van de lezingen in deze Paastijd soms wat vreemd aanvoelt, maar dat we daar makkelijk overheen kunnen stappen omdat de lezingen zo sterk op elkaar betrokken zijn. Wel, ik ben van mening dat die betrokkenheid zelfs vóórtduurt tot in het heden. Want kunnen we niet ook ons éigen levensverhaal lezen in het verlengde van wat de Schrift ons verhaalt? Ieder van ons zal ongetwijfeld ervaringen kunnen herkennen in wat in een ver verleden in de Handelingen en het Evangelie al staat beschreven. Ook wij ervaren contrasten en spanningen. Ook wij ervaren daadkracht én twijfel, waardering én gemor, vreugde én verdriet, op persoonlijk vlak, in onze gezinnen en geloofsgemeenschappen én in de Kerk op wereldschaal. Maar óndanks alle verwarring en tegenslagen wordt ook óns de hoop geschonken dat wij – net als de apostelen – erop mogen vertrouwen dat ons leven en de ontwikkelingen in de wereldwijde kerkgemeenschap uitéindelijk gedragen worden door God.

Amen.

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief