Door: prior Frank van Roermund o.praem.
Lezingen: 2 Koningen 4,8-11.14-16a; Romeinen 6,3-4.8-11; Matteüs 10,37-42
Deze zondag lezen we het slot van de zogeheten zendingsrede. De leerlingen worden eropuit gestuurd, en het is duidelijk, dat er kéuzes moeten worden gemaakt. Leerling zijn van Jezus vraagt tótale toewijding. Jezus, zijn zending en daarmee Gods plan worden zelfs bóven familiebanden geplaatst.
Ook het opnemen van het kruis wordt genoemd. Dat staat symbool voor de bereidheid om moeilijkheden te accepteren die je op je weg zult tegenkomen, en soms ook te lijden voor de zaak van Gods koninkrijk. Je daaraan volledig overgeven betekent geen afgang of verlies, maar je wáre en onvergankelijk leven vinden in relatie tot God.
We lezen, dat wie een leerling van Jezus ontvangt, Jezus zélf ontvangt. En wie Jezus ontvangt, ontvangt niet alleen Jezus, maar ook God, die Jezus heeft gezonden. Dit tegen de achtergrond dat in het Jodendom het als een gangbare regel gold, dat degene die gezonden wordt gelijk is aan degene die zendt. Met andere woorden: de leerlingen worden eropuit gestuurd, en in hen wordt Jezus, ja wordt zelfs God zélf eropuit gestuurd. Zo ontvangen de mensen, die Jezus’ leerlingen in hun huis binnenlaten, dus Jézus met zijn boodschap, en mét Jezus God de Vader.
We zien in deze passage een reeks, van hoog naar laag in gewichtigheid: profeet, rechtvaardige en leerling. De kleinen mogen we verstaan als de leerlingen, zij die laag staan in de orde, maar niettemin állemaal – zónder uitzondering – kinderen zijn van God.
Als God nu instaat voor ook maar de kléinste van allemaal, dan zal iedereen die deze leerling een beker koud water geeft – welhaast de méést eenvoudige daad van gastvrijheid – rijkelijk beloond worden. En als God dit al doet voor deze kleinen, dan doet Hij dat zeker voor de apostelen, die er met een bijzondere zending op worden uitgestuurd.
Er zullen mensen zijn die hun boodschap van harte aannemen, maar er zullen er óók zijn die hun boodschap verwerpen… Dit gold tóen, in Jezus’ tijd, en het geldt nú, in onze tijd. Aan ons de uitnodiging en áánsporing om er steeds op bedacht te zijn, dat het soms zómaar kan gebeuren, dat Christus zich kenbaar maakt in heel gewone, eenvoudige mensen die wij in het dagelijks leven mogen ontmoeten. Gastvrijheid – zónder aanzien des persoons – is dus geboden.