Door: prior Frank van Roermund o.praem.
Lezingen: Job 7,1-4.6-7; 1 Korintiërs 9,16-19.22-23; Marcus 1,29-39
Zo op het eerste gezicht lijkt er sprake van een rare tegenstelling tussen de eerste lezing en de evangelielezing van zojuist: we zien de wat passieve en lamgeslagen Job tegenover de energieke en schijnbaar rusteloze Jezus die niet kan stilzitten maar vóórtdurend rondtrekt… En tóch passen die verhalen heel goed bij elkaar.
Als we kijken naar de evangelietekst dan zien we dat die heel krachtig en compact is gecomponeerd. Dit is een typisch kenmerk van het gehéle Marcusevangelie. Dit wordt meteen al duidelijk helemaal aan het begin, in de állereerste zin: Marcus valt meteen met de deur in huis, en zegt: ‘Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God’. Dít is het program van Marcus, hiér is het hem om te doen: het onthullen, stap voor stap, van het grote Messiasgeheim: het geheim van wie die Jezus nu wérkelijk ten diepste is. Elk verhaal dat nu volgt zal telkens een tipje van de sluier oplichten. En dat gebeurt óók nu, in het evangelieverhaal van vandaag.
Bij veel verhalen zien we telkens een afwisseling tussen openbaring enerzijds, en inkeer en bezinning anderzijds. Neem bij voorbeeld de doop van Jezus, aan het begin van het Marcusevangelie. Zodrá Jezus is gedoopt horen we hoe de hemel openscheurt, en hoe Gods stem klinkt: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde’. Dit is een overduidelijk openbaringsmoment. En metéén daarop trekt Jezus zich terug in de woestijn om zich voor te bereiden op zijn missie: een periode van inkeer en bezinning.
Als we nu kijken naar het evangelie van vandaag dan zien we opnieuw die beweging van openbaring naar bezinning. In het verrichten van de vele genezingen openbaart Jezus zich als Messias, de gezondene van God. Zó was het door de profeten voorzegd, door Jesaja in het bijzonder. En ná die vele genezingen trekt Jezus zich, diep in de nacht, terug naar een eenzame plaats om daar te bidden, om zich te bezinnen, om zich in gebed te heroriënteren op zijn roeping. En waar draait dat op uit? Wel, Jezus realiseert zich dat niet het verrichten van wónderen een doel op zichzélf kan zijn, maar dat dit volledig in dienst moet staan van de verkondiging van de Blijde Boodschap. Dáár gaat het om: de verkondiging van Gods bevrijdende en helende boodschap. Al die wonderen zijn daarvan slechts een téken. Dáárom zegt Hij: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen in de omtrek, opdat Ik ook dáár kan prediken.’
In het begin zei ik dat dat verhaal van Job eigenlijk best goed past bij het evangelie van vandaag. Kijk maar eens naar al die zieken en bezetenen die naar Jezus komen. Zij zitten niet bij de pakken neer. Integendeel. Zodra het is toegestaan, dus ná zonsondergang als de sabbat eindigt, stromen zij in drommen tegelijk naar Jezus toe. Zij berusten niét in hun lot, maar zoeken genezing bij Jezus. Ook Job berust uiteindelijk niét in zijn lot. Hem zijn – zoals we weten – talloze rampen overkomen, maar hij laat zich niét ompraten door zijn vrienden die hem willen doen geloven dat het wel Gods straf zal zijn… Nee, Job toont zich opstandig, óók opstandig tegenover God. Hij neemt géén genoegen met het onrechtvaardig lot dat hem treft. En… en dat is het bijzondere – ín die opstandigheid laat hij God niet los, in geloof blíjft hij vertrouwen, hij geeft niet op! Job heeft dus veel gemeen met al die zieken en bezetenen die zich tot Jezus wenden. Zij allen vertrouwen ten diepste op Jezus’ helende kracht, zij vertrouwen op Hem omdat zij geloven dat Hij van Gód komt.
En het is dié boodschap die moet worden verkondigd: de boodschap dat God bevrijdt en heelt en voor ons zorgt, ook al zullen we nóóit begrijpen waarom ons óók allerlei ellende treft… Ondanks alle tegenslag moet niémand bij de pakken neerzitten; Jezus niet, de zieken niet, en ook wij niet.
Amen.