Door: abt Denis Hendrickx
Lezingen: Jesaja 50,5-9A; Jakobus 2,14-18 en Marcus 8, 27-35
Het zou me niets verbazen als Jezus al aardig wat aanvoelde en de verschillende brandende vragen goed kon voorstellen zoals we die zojuist mochten beluisteren in het evangelie. Met enkele van zijn aanhangers en volgelingen was Jezus in een omgeving die in religieus opzicht nogal wat overeenkomsten laat zien met onze wereld waar wij deel van uitmaken. En in die omgeving formuleert Hij de vragen over hoe de mensen tegen Hem aankijken. En dan volgen bijzondere veronderstellingen: Johannes de Doper of Elia. En een nog ander geluid brengt naar voren: ‘U hoort gewoon thuis in het rijtje profeten dat we kennen’.
Zou Jezus mij dezer dagen zo’n vraag hebben gesteld, dan zou ik misschien wel geantwoord hebben in de trant van: ‘Kom maar eens mee, laat ons maar eens gaan kijken in de gespecialiseerde abdijwinkel en boekhandel van Berne, dan zul je schrikken en verbaasd staan van wat er allemaal over jou – Jezus – geschreven staat en wat jou allemaal wordt toegedicht. Ik ontkom niet aan de indruk dat het mij niets zou verbazen als Jezus met een glimlach – een big smile op zijn gezicht – gereageerd zou hebben als hij gehoord en gezien had wat er allemaal over hem verbeeld en geschreven was. In deze tijd – vandaag de dag – is Jezus immers zo’n beetje voor ‘elk wat wils ’ .
Voor de een is dat ‘de zoon van de almachtige God’, voor de ander een soort ideale mens. Allerlei mensen – van regeringsleiders tot terroristenhoofdmannen – spannen Hem voor hun karretje. En zeker niet de kleinste groep houdt Hem achter de hand als redder in nood, helemaal passend bij de reclameslogan: ‘Even Apeldoorn bellen …..of zoiets.
Als we het evangelie van vandaag een beetje tot ons laten doordringen dan lijkt het er op dat Jezus die verschillende antwoorden van zojuist een beetje voor algehele kennisgeving aanneemt. Het gaat niet om wat men van mij zegt, maar ik vraag het jullie – mijn leerlingen- wat is eigenlijk jullie antwoord. ‘U bent de Christus’, klinkt het dan op een wat verheven toon en Petrus voegt er stilletjes aan toe dat er ten aanzien van die Christus hoge verwachtingen leven. Jezus was immers immens populair bij de grote massa, Max Verstappen was er niets bij. De leerlingen droomden er vaak over: Jezus als de grote leider van een nieuwe wereldorde, en dat was hij geworden zonder verkiezingscampagnes met allerlei loze beloften. Over zijn regeringsprogramma of wie met wie zou kunnen samenwerken zou zeker geen maanden onderhandeld worden. De leerlingen droomden er van bij die nieuwe leider een belangrijke rol te kunnen vervullen. Uit de geschiedenis weten we dat ze daar een tijdje later in Kafarnaum zelfs ruzie over maakten.
Jezus geeft aan Petrus de reactie dat hij met zijn antwoord wel een beetje in de goede richting zit, maar dat hij er niet over moet praten. Eigenlijk zegt Jezus: ‘Laten we het daar verder nu maar niet over hebben, want wat jullie je daarbij voorstelen komt niet overeen met wat Mij en jullie te wachten staat. En dan probeert Jezus hun duidelijk te maken op welke wijze de Messias, Christus zal zijn: Ik zal moeten lijden, ik zal verworpen worden door de hogepriesters van ons eigen volk. Ik zal sterven, maar op de derde dag verrijzen. Het is geen triomftocht, die nu begint. Het is een lijdensweg.
En dan roept Petrus Hem terzijde, van de weg af. Hij probeert Jezus duidelijk te maken dat zijn weg op niets uitloopt. De leerlingen lopen de meester voor de voeten. De volgelingen blokkeren de weg die Jezus moet gaan. ‘Ga weg Satan, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen, en niet door wat God wil’. Jezus wijst op strenge toon zijn leerlingen hun plaats. En hoe is dat met ons gesteld.
Als ons wordt gevraagd de zijde te kiezen van een samenleving die met evangelische woorden worden aangeduid als de kleinen, hebben wij dan ook niet een beetje de neiging om Jezus terzijde te nemen en hem te waarschuwen dat zoiets toch wel een beetje link is? Kan hij niet beter het veilige midden houden, zich een beetje aanpassen aan onze ideeën en strategieën.
Ja, die vraag ’wie zeggen jullie dat ik ben’, blijft een uiterst actuele vraag. We moeten elkaar maar voortdurend helpen er een goed antwoord op te vinden. Wat we met grote zekerheid kunnen vaststellen is dat geloven zonder daden geen geloof is. Hoe verhoudt deelname aan de samenleving zich met de oproep tot ‘navolging van Jezus Christus’. Aan ons Christenen wordt wijsheid gevraagd om in dialoog met de wereld om ons heen trouw te blijven aan de kern van het evangelie. En laten we dit bedenken: ‘niemand van ons hoeft direct het volmaakte antwoord te geven. En ook, zo lijkt het mij, heeft niemand het recht op stel en sprong van anderen het volledige antwoord te eisen. Wat we elkaar wel mogen toewensen is: dat we Hem, Jezus, niet voor de voeten lopen, maar dat we achter Hem staan. Hem volgen. Amen.