Het nieuwe boek De eeuwige nar van Frank G. Bosman gaat over de toekomst van het religieus gemeenschapsleven. Berne Media heeft het prikkelende boek uitgegeven in het kader van het 900-jarige bestaan van de norbertijner orde. Hoewel zij – net als andere religieuze gemeenschappen – met steeds minder zijn, is het boek van Bosman geen grafrede, maar juist een bemoediging. Religieuzen zijn dwazen en eigentijdse narren, omdat hun leefwijze een teken van tegenspraak is: “Zij keren de maatschappelijke status quo voortdurend om en laten zien dat het niet om de beroepspoliticus in Den Haag gaat, maar om de vuilnisman in Heusden.” In gesprek met een eigenzinnige omdenker.
Door: Henk-Jan Hoefman | Foto: Frank G. Bosman
Uw boek bevat een positieve boodschap terwijl u behoorlijk negatief bent over de ontwikkelingen binnen het ‘instituut’ christendom.
“Over de teloorgang van het geïnstitutionaliseerde christendom ga ik geen zoete broodjes lopen bakken. Het religieuze leven, zoals we dat in onze contreien kenden, is voorbij. Roepingen tot het religieuze leven zijn schaars, kerken lopen leeg, kloostergebouwen worden afgestoten en de maatschappelijke impact van de kerk op het seculiere is beperkt. Het einde van het geloof is niet in zicht, want dat is onuitroeibaar. Toch hoeft je geen statisticus te zijn om te concluderen dat de gloriedagen van kerken, kathedralen, kapellen, abdijen en conventen wel definitief achter ons liggen. Het Rijke Roomse Leven is verdwenen, tot genoegen van sommigen, tot verdriet van enkelen en tot volslagen desinteresse van de meesten, die slechts in het geweer komen tegen de ontkerkelijking als de oude dorpskerk noodgedwongen moet worden afgestoten en gesloopt.”
En het einde van de teloorgang is in uw ogen nog niet in zicht…
“Elke kerkelijke bedienaar die meent te kunnen zeggen dat ‘we de bodem nu wel bereikt hebben’, houdt vooral zichzelf voor de gek. We moeten nog verder, we moeten nog dieper, het moet nog minder, de kelk is nog niet leeg. Wie mijn boek ter hand neemt om in dit opzicht getroost te worden, wacht een hard gelag. Ook hier is geen oplossing te vinden die aan alle problemen een einde zal maken. Maar wat dan? Je neerleggen bij de teloorgang en treuren als een Job op zijn mestvaalt? Wat is dan ‘nog’ – o, gruwel van een woord! – de rol van religieuze gemeenschappen in Nederland? Is er nog wel een toekomst of zijn we er eigenlijk gewoon klaar mee, maar zijn we niet bereid dat hardop te zeggen? Je moet in deze tijd wel knettergek zijn om je nog te verbinden aan een relikwie uit een overwonnen verleden, je te verbinden aan een Kerk met haar achterhaalde regeltjes, opdringerige moraal en ongeloofwaardige verhaal over doden die weer levend worden. En nog gekker moet je zijn om in de naam van datzelfde heilige sprookje jezelf op te sluiten achter de muren van een klooster – een cliché, maar niettemin – om in gemeenschap met elkaar, gehoorzaamheid aan je geestelijke vader of moeder, vaak in zelfgekozen armoede en met een zelfopgelegde seksuele onthouding je levensdagen te willen slijten.”
Dat klinkt niet als een aanmoediging en aanbeveling. Waar ontstaat in deze misère het hoopvolle perspectief?
“Monniken, monialen, kanunniken en kanunnikessen, zusters en broeders, fraters en paters en kluizenaars zijn in zekere zin knettergek, maar precies dáárin ligt de hoop verborgen, hun hoop, onze hoop. Veel zijn het er niet meer, meer zullen het er niet worden. Maar die enkelingen die we overhouden zullen meer en meer worden beschouwd als dwazen, die omwille van hun malle geloof weerspannig en reactionair tegen elke maatschappelijke stroom zullen blijven inzwemmen. Ik daag de religieuzen van Nederland, en ver daarbuiten, uit. Omarm het beeld dat de wereld van je heeft – dwaas, gek, clown, achterhaald, relict en relikwie. Omarm dat beeld en draai het om: het is niet je veroordeling, het is je roeping, treur er niet om, maar wees er juist blij mee. De positie van de nar geeft je een ongekende bewegingsvrijheid om te worden wie je bent, juist in onze tijd!”
Wat is de wezenlijke waarde van dwaasheid en narrigheid?
“Christelijke dwaasheid is het obstinaat vasthouden aan de mogelijkheid dat het ook helemaal anders kan. Onze huidige wereld denkt in termen van rationaliteit, beheersbaarheid, controle, de wetmatigheden van de vrije markt, de ongeschreven wetten van de mediacratie, het pragmatisme van de succesvolle politicus en de sluwheid van de zakenman. Deze wereld maakt de armen nog armer en de rijken nog rijker. Dan zie ik monniken, zusters, broeders, fraters, voorgangers, priesters tegen de stroom inzwemmen, omdat zij vinden dat het anders kan, nee, anders moet! De dwaas, de nar zegt dat niet alleen, maar hij beeldt dat in zijn eigen leven uit. Religieuzen pleiten niet alleen voor de omkering van de maatschappelijke status quo, maar belichamen die door hun levensstijl ook. Veel opiniemakers belijden dwaasheid met de mond, omdat het in talkshows en op social media prikkelende statements oplevert, maar er zijn maar weinig mensen die de nar in hun doen en laten belichamen.”
Jezus dicht u eveneens de nodige narrigheid toe.
“Ook Jezus kunnen we inderdaad bezien als nar die voortdurend de status quo omkeert. Jezus kiest stelselmatig de kant van de underdogs, de uitgestotenen, de verschoppelingen, de outcasts, ook als dat hem op gespannen voet plaatst met de rest van zijn omgeving. Als een volleerde nar draait hij de maatschappelijke verhoudingen om. Hij zegt: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ Hij tart vaak de gewoonten van zijn tijd. Als een volleerde nar draait hij de maatschappelijke verhoudingen om. Het gaat om de bijstandsmoeder, niet om de succesvolle zakenman; om de verpleegkundige-met-mondkapje, niet om de zorgdirecteur-met-vette-bonus; om de man-zonder-been, niet om de voetbalmiljonair; niet om de beroepspoliticus in Den Haag, maar om de vuilnisman in Heusden. Voor wie in Jezus gelooft, staat de wereld op zijn kop: niets is meer wat het leek. Geld, aanzien, succes, bezit, politieke invloed, het blijkt van geen belang. Nederigheid, vriendelijkheid en naastenliefde regeren in de nieuwe wereld, gesymboliseerd door die nar aan dat kruis. Uit de oorverdovende stilte van de kruisiging rijst een lied op dat zowel een aanklacht als belofte is: het kan anders, het moet anders.”
De tekst loop door onder onderstaande afbeeldingen.
Moeten we ons geïnspireerd door Jezus allemaal meer religieuze dwaasheid aanmeten?
“Zeker! Mensen die in de voetsporen van Jezus treden noemt Paulus ‘dwazen omwille van Christus’. In zijn eerste brief aan de christenen van Korinthe zegt hij: ‘Wij zijn dwaas omwille van Christus.’ Hij wijst op Jezus’ prediking: ‘Het dwaze van God is wijzer dan mensen en het zwakke van God is sterker dan mensen.’ De radicale boodschap van Jezus moet ons zeker prikkelen om meer narrigheid te tonen. De positie van ‘heilige nar’, zelfgekozen of aangewreven door anderen, geeft je ook een unieke positie om de gekroonde hoofden van onze tijd aan te klagen. Van dat type hebben we er nog genoeg in de wereld: dictators die het geluk van een heel volk ondergeschikt maken aan dat van zichzelf. Gelukkig voor ons zijn dat soort lui ver weg. Dat betekent echter niet dat we in Nederland geen koningen en bisschoppen meer aan te klagen hebben, integendeel. Onze koningen en bisschoppen zijn verkleed, maar zijn nog volop in leven. Denk aan de bankier die meer oog heeft voor de portefeuille van zijn aandeelhouders dan voor de eenvoudige arbeider die geen hypotheek voor zijn huis kan krijgen. Denk aan de politieagent die in de modder van zijn dagelijkse werk te vaak naar het uiterlijk van zijn arrestant kijkt. Denk aan de bisschop die meer oog heeft voor het exact vieren van de liturgie dan voor de spirituele noden van zijn priesters en diakens. Denk aan de pastoor die meer bezig is met gebouwenbeheer dan met het zorgen voor zijn parochianen.”
Hoe is het met uw eigen narrigheid gesteld?
“Ik beschouw mezelf wel een beetje als een nar die op de gekste plekken over God aan het praten is. In seculiere kringen, zoals in interviews voor kranten, tv en radio, neem ik vaak wel de narrige positie in door een stukje van de goddelijke realiteit te laten doorklinken. Soms ben ik in interviews licht ontregelend, omdat ik niet bang ben om me kwetsbaar op te stellen, dat ik een mens ben van vlees en bloed, met blijdschap en met verdriet. Ik zou het niet erg vinden als ze op mijn begrafenis zingen: ‘Hij was maar een clown.’ Dan zou ik erg gelukkig zijn.”
Hoe ver reikt uw dwaasheid?
“Ik ben niet iemand die de beker van de christelijke dwaasheid geheel tot op de bodem durft te legen. Zo heilig en volmaakt ben ik niet. ‘Laat alles achter, geef al je bezittingen weg, neem afscheid van je moeder, vader, vrouw en kinderen, neem je kruis op en volg mij.’ Dat kan ik niet… terwijl ik het appèl wel voel. In mijn leven probeer ik het narrige, het dwarse op een bescheiden manier vorm te geven. We zaten een keer in de tuin en er rammelde een man aan het hek en hij schreeuwde in paniek: ‘Laat me erin, laat me erin!’ Ik deinsde terug, had de neiging om naar binnen te gaan en net te doen alsof ik hem niet hoorde. Toen dacht ik obstinaat; nee, nee, nee, we gaan het eens helemaal anders doen. Dus ik liet de man binnen. Hij verstopte zich in een hoekje van mijn tuin en ik vroeg hem: ‘Wat is er aan de hand?’ Hij zocht een veilig heenkomen, omdat iemand hem op straat had bedreigd. Bij een aantal deuren had hij aangebeld en op tuindeuren geklopt, maar niemand had open gedaan. Ik ben niet zo’n held hoor, maar ik geloof wel heilig dat het anders kan. Heel veel kleine gebaren kunnen de wereld wezenlijk veranderen.”
In uw boek schrijft u juist dat de heilige nar geen revolutie ontketent.
“Het is ook een paradox. De heilige nar is geen Che Guevara, geen Marx, maar revolutionairen worden wel door dwazen geïnspireerd. Het is van levensbelang om het eigen religieuze leven – al dan niet in gemeenschappelijk verband – als dwaasheid te begrijpen, als dwaasheid te aanvaarden en als dwaasheid te vieren. Een dwaas moet niet proberen om een revolutie teweeg te brengen, maar hij is wel een voortdurend contrastpunt voor iedereen die hij tegenkomt. De religieus die zichzelf is en blijft – wat in de ogen van de wereld een dwaasheid is – wordt steeds revolutionairder. Denk maar aan de reclameslogan van die verzekeringsmaatschappij: ‘Als je maar lang genoeg gewoon blijft, word je vanzelf bijzonder.’ Dat geeft hoop.”
Voor de kloosters en abdijen die steeds minder worden bewoond is dit misschien geen geruststellende gedachte.
“Ik weet dat zij zich zorgen maken dat steeds minder mensen de weg weten te vinden naar een leven waarvoor zij gekozen hebben. Toch mogen zij hun heilige roeping tot dwaas omwille van Christus niet opgeven. Hun kracht is niet gelegen in het aantal novicen of de populariteit van het gastenverblijf. Zolang zij een teken van tegenspraak zijn, is hun rol niet uitgespeeld. Zolang de laatste monnik nog zijn koorgebed bidt, dat niemand hoort, zolang de laatste kluizenares nog haar kaarsen brandt, die door niemand worden gezien, zolang de laatste kanunnik nog zijn koormantel aantrekt voor niemand anders dan alleen de Lieve Heer, zolang de laatste zuster op pad gaat in het duister van de kerstnacht op zoek naar die arme in wie zij Christus zelf herkent, zolang blijven zij getuigen van de koning der dwazen. Hou het vol, in Godsnaam. Ook al blijft er maar één over, laat die ene overblijven en getuigen van de dwaasheid, die bevrijdt.”
* De tekst is gebaseerd op fragmenten uit het interview en citaten uit het boek.
Voor meer informatie over De eeuwige nar of om dit boek te bestellen via Berneboek.com: klik hier.