Door: Joost Jansen o.praem.
We horen in deze bijzondere parabel een aantal personen: de priester, de leviet, de man-langs-de-weg, de Samaritaan en de herbergier. We mogen hierbij niet vergeten de verteller Jezus en wij, de hoorders van deze gelijkenis. Je zou je mogen afvragen: in wie herken ik mij het meest? De man-langs-de-weg én de Samaritaan zullen dan wel hoge ogen gooien: underdog en weldoener. Met de priester en de leviet vergelijken we ons liever niet, maar is dat wel juist? Ik geef het voordeel van de twijfel: het zullen ongetwijfeld beste mensen zijn die hun werk in de tempel van Jeruzalem goed doen: de mensen worden onderricht, de offers worden opgedragen, kortom de liturgie gaat in ieder geval door, ondanks alles. Zij zijn toch de naaste van al die duizenden die de Tempel bezoeken? Er is niets verkeerds aan, zou ik zeggen. Toch vertelt Jezus ons deze parabel om ons te laten ontdekken wie de echte naaste is.
We weten dat dit de Samaritaan is en we kunnen voldoende de voorbeelden geven van mensen en organisaties die vandaag ‘Samaritaan’ zijn voor de hedendaagse mens-langs-de-weg: hier in onze buurt de diaconiegroep Lichtpunt, de EHBO Sint Raphael, Schuldhulpmaatje en dan niet te vergeten al die onzichtbare mensen die veel goed doen. Zijn we er dan? Hebben we dan de boodschap van deze parabel helemaal uitgeput? Neen. We hebben nog niet voldoende geluisterd naar deze gelijkenis, we zijn nog aan de oppervlakte gebleven. De boodschap zit ‘m in de staart. Het criterium is: barmhartigheid.
Hadden die priester en die leviet dan geen hart, geen innerlijke bewogenheid, geen empathie? Dat zijn toch de instrumenten om barmhartig te handelen. Barmhartigheid heeft altijd van doen met een bewogen innerlijk. Een Vlaamse salesiaan heeft het over de ‘baarmoederlijkheid’ van God die deze capaciteit ook in de mens heeft gelegd. Hebben die priester en die leviet dan niet gehoord bij de profeet Hosea: Barmhartigheid wil ik, geen offers? Samaritanen baseren zich alleen maar op de vijf boeken van Mozes en niet op de profeten. De tempeldienaren gaan uit van de vijf boeken van Mozes, van de Profeten en van de Geschriften, waaronder de Psalmen. Zonder het te weten, als van nature, volgt de Samaritaan de openbaring aan Israël. De officiële Tempeldienaren zijn selectief in hun bronnen. Ik voel de waarschuwing voor mijzelf in de lucht hangen… Maar dan word ik ook gesterkt in het besef dat we nooit uitgelezen en uitgeleerd zijn. Wie de weg van het geloof gaat, mag nooit inslapen, zal zich steeds moeten ontwikkelen. Wat voor het professionele bestaan geldt, gaat ook op in het geloofsleven. Stilstand is achteruitgang. Anders worden we als die priester, als die leviet, waarschijnlijk bovenste beste mensen maar blind voor de veranderende omstandigheden.
En ook vandaag veranderen de omstandigheden constant, voor boeren, burgers en buitenlui. Bij de huidige crisissen is er een groot gemis aan invoelingsvermogen van de ander, de barmhartigheid is vaak zoek. Er liggen voldoende mensen-langs-de-weg en het verkeer raast er langsheen. Het voldoet als er één mens stilstaat en handelt, één mens met een hart voor de ander, één mens die zijn eigen verhaal onder ordent aan het verhaal van de ander. Misschien is die-mens-langs-de-weg Jezus zelf wel. Heeft Hij niet gezegd: ‘Wat ge aan de minsten der mijn hebt gedaan, hebt ge aan Mij gedaan?’ De Samaritaan heeft het als van nature begrepen, de priester en de leviet blijven nog onderweg met hun risicomijdend gedrag. Misschien zijn wij als die herbergier uit het evangelie die gewoon meewerkt en door die Samaritaan leert om met zijn hart, met zijn medeleven ieder ander nabij te zijn.