Door: abt Denis Hendrickx
Lezingen: 1 Korinthe 15, 51-55 en Johannes 11, 20-27
De gekozen woorden voor deze afscheidsviering zijn door Titus zelf nadrukkelijk aangegeven: woorden gericht aan de Christengemeente van Korinthe en woorden van de evangelist Johannes. Woorden die ons laten weten dat God geen God is van doden, maar een God van levenden. God wil niet de dood, maar het leven van de mensen.
We mochten het indringende verhaal van Lazarus lezen. Hij werd ziek en ging dood. Familie en vrienden rouwen om hem, hun verdriet is groot. Ze hebben Jezus laten roepen, maar Hij komt als het te laat is. Jezus stelt hen op de proef. Vertrouwen zij op zijn boodschap dat het leven doorgaat ondanks de dood? Geloven zij dat God hem gezonden heeft?
Twee vrouwen – Marta en Maria – maken dit geloof en vertrouwen waar. Als Jezus naar Bethanië komt, loopt Marta Hem tegemoet. Eerst spreekt ze haar teleurstelling uit: “Als jij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn”. Maar gelijk daarna spreekt ze haar geloof en vertrouwen in Jezus’ relatie met God uit. Ze beaamt het geloof in de opstanding en het eeuwig leven. Marta spreekt haar geloof in Jezus uit wanner ze zegt dat Hij de Messias is. Hij is de Zoon van God die in de wereld komt. Dit is de geloofsbelijdenis. Het gesprek tussen Jezus en Marta is een gesprek over leven en dood, over ons geloof in Jezus en God. Het is een geloofsgesprek waartoe Marta zelf het initiatief heeft genomen. Ze is geen vrouw die zwijgt, maar ze gaat met Hem in gesprek. In het gesprek spreekt Jezus over een leven na de dood, wanneer je mag thuiskomen in de oneindige tederheid van God en mag ervaren dat zijn liefde nooit sterft.
Niet voor niets heeft Titus ons gevraagd om woorden van zo’n sterk geloof vandaag bij zijn afscheidsviering te laten klinken. Dat sterke geloof typeerde hem in zijn doen en laten, dat maakte hem zo nadrukkelijk voorbereid en klaar on naar de andere zijde van het leven te gaan, naar de overkant, naar een leven bij en met de Heer, het eeuwige leven.
Binnen nog geen maand zou hij de respectabele leeftijd van 97 levensjaren bereiken. Bijna 77 jaar van die 97 leefde hij met God, de broedergemeenschap van Berne en voelde hij zich gezonden om in woord en daad de blijde boodschap van liefde en vreugde te verkondigen en ook zelf te leven. Misschien heeft het hem wel extra kracht gegeven als we ons realiseren dat hij intrad op 17 september 1944, uitgerekend op de dag dat deze regio bevrijding kon vieren van waanzinnig oorlogsgeweld.
Sinds zijn priesterwijding op 4 augustus 1950 heeft hij op verschillende plaatsen zijn ontvangen en opgedragen opdrachten inhoud en vorm gegeven. 34 jaar lang als docent Nederlands op het Heeswijkse gymnasium. Velen hebben hun kennis van en gevoeligheden voor onze moedertaal aan hem te danken. Al tijdens zijn leraarschap en de vele jaren daarna was hij pastoraal actief in het parochiepastoraat. Hij assisteerde in de norbertijnenparochies van Heeswijk en Tilburg. Tijdens een van de vele bezoeken aan zijn dierbare familie in Canada leerde hij de nieuwe beweging kennen van de charismatische vernieuwing. Hij raakte er door begeesterd en dat voerde hem regelmatig voor enkele dagen naar het bezinningscentrum Emmaus in Helvoirt. Met name het voorbereiden van teksten en de gesprekken met de deelnemers van retraites waren inspirerend en gaven hem de overtuiging dat zijn betrokkenheid zinvol was, vooral ook als hij kon zien en voelen dat het mensen goed deed. Het bleef niet steken in ontmoetingen met het gesproken woord. Heel wat gedachten vertrouwde hij toe aan het papier. In Bouwen aan de nieuwe aarde publiceerde hij met grote regelmaat over onderlinge spanningen, bezinning en gebed, de stijl van het spontane gebed. Hij schreef de cursus biddend bijbellezen.
Tot in de laatste dagen van zijn leven bleef hij actief en betrokken. Maandelijks verzorgde hij collums in stukwerk – het maandblad van de abdijkerk . Hiermee gaf hij een inkijk op het hedendaagse gebeuren in en rond de abdij. Hij wilde van tijd tot tijd – en dwong het zelfs af – op zondagen de verkondiging in de abdijkerk blijven verzorgen, hoeveel lichamelijke kracht het ook vroeg.
Veranderingen en opvattingen in de samenleving baarden hem grote zorg. Hij vroeg zich voortdurend af ’Waar liggen de grenzen’ ? Laten de mensen zich niet meeslepen waardoor zin en betekenis van ons bestaan steeds meer in de verdrukking komen door het schijnbaar voortschrijdende principe van meer en nog meer. Titus probeerde deze gedachten in relatie te brengen met de eigenlijk betekenis van ons leven door zich af te vragen wat is Gods bedoeling met ons. Wat is het antwoord dat Jezus ons geeft. Kunnen wij van onze wijze van omgaan met de natuur en zijn bronnen, ons oprecht verantwoorden tot onze opdracht, als rentmeester met onze aarde om te gaan ?
We zullen het allemaal missen in het dagelijkse abdijleven: de steeds voorzichtiger lopende Titus, voorovergebogen steunend op zijn rollator; de man die heel veel las en aan tafel graag liet weten wat hij allemaal gelezen had en hoe ver hij gevorderd was in een boek; de wat ongeduldige man die vond dat zijn wens direct moest worden uitgevoerd; de man die heel getrouw bij het dagelijkse koffiemoment iedereen ‘smakelijke koffie’ wenste; de verantwoordelijke voor zijn bibliotheek en de uitgebreide regelmatig verschijnende tijdschriften. Velen zullen hem missen, Titus, het vertrouwde gezicht hier in de abdijkerk op de vaste plaats naast de voorganger van dienst.
Titus, de man van zijn abdij – want hij werd fel als daar negatief over gesproken werd. Hij is niet meer onder ons. Een beminnelijk mens is van ons heengegaan. Een man met een warm hart voor iedereen en een trouwe navolger van Augustinus en Norbertus. Een man vol aandacht, betrokken, zachtmoedig en zorgvuldig levend, altijd benieuwd naar de ontwikkelingen in de wereld. Waar hij – zeker en vooral ook in de laatste weken – zo naar uitkeek is nu werkelijkheid geworden.
Mag hij rusten in vrede.