‘Oud baart nieuw’ is het thema van de komende Volzin-lezing, 18 mei in de Abdij van Berne. Het thema is abt Denis Hendrickx op het lijf geschreven. “Als religieuze gemeenschap nemen we het verleden mee, maar wel steeds met het oog op morgen.”
Door: Elze Riemer
Abt Denis Hendrickx (69) is elke dag om half vier op. Heerlijk vindt hij dat, die uren die helemaal voor jezelf zijn, voordat de aandacht weer verdeeld moet worden over alles en iedereen die daarom vraagt. Voor de abt zijn het onmisbare uren, ook om overdag evenwichtig te blijven. Er komt nogal wat op hem af. Terwijl in vroegere tijden alles in een klooster wel aardig vanzelf ging, is dat nu wel anders. De gebedstijden blijven vaste momenten van stilte en contemplatie, maar in de tijd daartussen is weinig meer vanzelfsprekend.
De toekomst van de Abdij van Berne is dat al helemaal niet, gezien de secularisatie en vergrijzing; op dit moment telt de norbertijnengemeenschap 24 leden, van wie 8 jonger dan zeventig jaar. Toch is Hendrickx alles behalve een doemdenker. Hij ziet juist kansen voor de abdij: mensen die op zoek zijn naar zingeving en gemeenschap, samenwerkingen met lokale instanties en andere kloosters, interreligieuze contacten – je kunt het haast zo gek niet verzinnen of hij staat er voor open.
‘Oud baart nieuw’ is het thema van de Volzinlezing die volgende maand hier, in deze abdij, zal plaatsvinden. Wat betekenen die woorden voor u?
“In 2021 vieren we ons 900-jarige bestaan, dus we hebben aardig wat in huis als het gaat om dat ‘oude’. En dat vind ik ook mooi, die traditie van eeuwen stelt ons in staat om iets nieuws op te bouwen. Dat dit ‘nieuwe’ nodig is, is voor mij glashelder. Als religieuze gemeenschap nemen we het verleden mee, maar wel steeds met het oog op morgen; ons leven en werken moet wel toekomstbestendig zijn. Voor ons als norbertijnen is het ‘vita mixta’ daarin heel wezenlijk. Dat betekent dat we enerzijds naar binnen zijn gekeerd, in contemplatie, ter opbouw van de leefgemeenschap – en anderzijds juist een gerichtheid kennen naar buiten toe, in actie, naar wat er in de samenleving gebeurt. We willen absoluut niet wereldvreemd zijn. Het is niet altijd makkelijk om de juiste balans daartussen te vinden. Door de eeuwen heen is die worsteling goed te zien; dan is er weer meer de nadruk op de contemplatie, en dan weer op die actie. Maar dat is precies dé uitdaging van religieuzen: om je niet af te sluiten van de samenleving, maar je juist te laten raken door het appel dat de samenleving op je doet.”
Welk appel doet de samenleving op dit moment op uw gemeenschap?
“Een van de belangrijkste dingen nu is dat we mensen de gelegenheid bieden om op adem te komen. Letterlijk op adem komen, even uitrusten van de prestatiemaatschappij waar we in leven, maar ook figuurlijk: om even stil te staan en te reflecteren op je leven en inspiratie op te doen. Ik heb het idee dat veel mensen daar in het dagelijks leven nauwelijks aan toe komen. Dus we ontvangen gasten, individueel of in groepsverband. Opvallend is dat dit vaak mensen uit protestantse hoek zijn; dat oecumenische vind ik heel mooi. Ik zou dat graag nog breder willen zien, dat we ook steeds meer een plek worden voor interreligieuze ontmoetingen. Hiernaast kijken we naar hoe we lokaal een wat centralere plek in kunnen nemen. Daar waar geloofsgemeenschappen meer en meer uit elkaar vallen blijft er toch een verlangen naar verbinding. De fusies van parochies vangen dat niet op, ik merk dat mensen zich niet thuis voelen in zo’n gefuseerde gemeenschap.”
Is dat niet sowieso een groot probleem binnen de rooms-katholieke kerk? De cijfers liegen er niet om; in tien jaar tijd is het aantal kerkgangers in de katholieke kerk gehalveerd.
“We deden het natuurlijk ook niet goed de afgelopen jaren. De schandalen rond seksueel misbruik hebben veel afbreuk gedaan aan het vertrouwen in de katholieke kerk. Ik denk dat deze trend van kerkverlating zich doorzet en dat op den duur de parochies verdwijnen. Juist daarom is het belangrijk om te investeren in plekken, zoals deze abdij, die een kern vormen in het geloofsleven van de regio. Waar mensen inspiratie op kunnen doen, actief betrokken kunnen zijn en elkaar kunnen ontmoeten. Hier zijn we zelf al een paar jaar mee bezig door ons aanbod als abdij te verbreden.”
Is het niet ook financieel noodzakelijk om nieuwe activiteiten te ontplooien?
“Dat klopt, we zijn steeds op zoek naar nieuwe verdienmodellen. Zo zijn we een paar jaar geleden begonnen met bier, waarvan we hopen dat het in de loop van de tijd voldoende opbrengt om het onroerend goed te onderhouden. Verder hebben we contacten met het nabijgelegen gymnasium om een platform te bieden voor de jongeren daar dat aansluit bij de vele vragen waar ze mee leven. Ook zijn we bezig met de Gerlachus van den Elsen Foundation. Gerlachus was een lid van deze abdijgemeenschap die in de negentiende eeuw het gymnasium oprichtte én de Boerenleenbank – die later opging in de Rabobank. Zijn corporatieve aanpak ten aanzien van de ontwikkeling van de economie op het platteland willen we weer nieuw leven in blazen. Met name in de agrarische wereld is er momenteel veel spanning en als abdij zouden we daarin graag wat willen betekenen, qua ondersteuning en stimulering. We hebben hiervoor contact met de Rabobank en de ZLTO, een vereniging van boeren en tuinders, om samen met hen hiervoor een plan te ontwikkelen. Zo staat er van alles op de rails. Ondertussen willen we ervoor waken dat het gemeenschapsleven niet te veel onder druk komt te staan; de gezamenlijke gebedsmomenten en maaltijden moeten niet het onderspit gaan delven.”
In hoeverre zijn al die plannen nog luchtkastelen?
“Ik denk dat de luchtkastelen er ondertussen wel uit zijn. We zijn al even bezig met de zoektocht naar nieuwe verdienmodellen, en hebben daarin ook al veel geleerd. Zo hebben we in het verleden een vormingscentrum opgezet dat financieel helaas niet voldoende bleek op te brengen, waardoor we daar weer mee moesten stoppen. Volgens mij zijn we kritischer en realistischer geworden. We kijken naar welke natuurlijke partners er zijn en welke vragen daar leven, waar we bij aan kunnen sluiten.
Daarbij zijn we ook in overleg met de gemeente over in hoeverre we een plaats kunnen bieden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Er is een woongelegenheid voor hen, hier niet ver vandaan. Het zou mooi zijn als ze dicht bij huis een plek hebben waar ze dagelijks aan het werk kunnen. Tot slot zijn we bezig met KloosterKracht, waarin we de samenwerking zoeken met andere kloosters, om gemeenschappelijk te kijken welke behoeftes er zijn in onze samenleving en hoe we daar samen iets in kunnen betekenen.”
Dat zijn een hoop plannen. Wat vindt de gemeenschap daarvan?
“Die is tot mijn grote verassing heel enthousiast. Ze zijn ervan overtuigd dat we nieuwe plannen moeten maken omwille van het voortbestaan in financieel-economisch opzicht, maar er is ook de hoop dat het een nieuw elan brengt om mee te doen binnen de gemeenschap. Op 10 januari jongstleden ben ik herkozen tot abt, dus dat is wel een duidelijk signaal dat de gemeenschap door wil gaan op de ingeslagen weg. We willen als abdij een plek zijn voor iedereen. Als je op zondag de Schriften probeert te verklaren en je mond vol hebt over alles wat zou kunnen en moeten, dan mag er op z’n minst verwacht worden dat je op maandag tot zaterdag zoekt naar hoe je dat in de praktijk kunt brengen. Ik ben wat dat betreft ook heel blij dat wij hier vluchtelingen op kunnen vangen. Wij mogen ons niet onttrekken aan de problematiek die in de samenleving plaatsvindt.”
‘Oud’ en ‘nieuw’ kunnen ook erg botsen. Daar weet u als abt vast alles van… Tenminste, heeft de gemeenschap eigenlijk wel nieuwe leden?
“We hebben een klein geprofeste (in zijn derde jaar) en twee novicen (in hun eerste jaar). Dat botsen herken ik wel en dat is zeker niet eenvoudig. Je zult dat overigens in alle religieuze gemeenschappen tegenkomen. Jonge intreders hebben een heleboel geschiedenis niet meegemaakt, geschiedenis die erg belangrijk is geweest in de vorming van het religieuze leven van de ouderen. Het Tweede Vaticaans Concilie bijvoorbeeld, waar mijn oudere medebroeders hebben gestreden voor meer openheid en vrijheid. Ik kan het mijn jongere broeders niet kwalijk nemen dat ze nauwelijks gevoel hebben voor wat de ouderen daarin hebben meegemaakt. Tegelijkertijd denk ik dat wij heel veel zaken aan de kant hebben gezet zonder daar een goede vervanging voor te zoeken. De behoefte aan wat meer mystiek begrijp ik wel, en vind ik ook terecht. Al met al ben je als leden van een gemeenschap tot elkaar veroordeeld, en dat bedoel ik niet zo negatief als dat het klinkt. Op het moment dat je je professie doet, zeg je ‘ja’ tegen de gemeenschap en de gemeenschap zegt ‘ja’ tegen jou – je hebt uitdrukkelijk een wederzijdse gemeenschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar. Dat wil niet zeggen dat je allemaal hetzelfde moet doen, denken en handelen. Het is heel belangrijk om elkaar de ruimte te geven. Maar geldt dat niet voor elke samenlevingsvorm, of die nu uit twee of meer personen of bestaat?”
Hoe kijkt u naar de toekomst van uw gemeenschap?
“Er zullen denk ik steeds minder roepingen zijn voor een religieus leven zoals we dat door de eeuwen heen hebben gekend. Dat wil niet zeggen dat het religieuze leven an sich geen toekomst heeft. Als je alleen maar gelooft in ‘intreden voor het leven’, zie ik het eerlijk gezegd een beetje somber in. Dat heeft enerzijds te maken met waar we het net over hadden, het misbruik dat op grote schaal heeft plaatsgevonden en wat ik niet los kan zien van het celibaat. Anderzijds zijn de tijden erg veranderd; een relatie voor het leven is tussen twee personen tegenwoordig al verre van vanzelfsprekend. En waarom zo nauw denken over iets wat je op zoveel verschillende manieren kunt invullen? Zelf ben ik onder de indruk van het begijnhofmodel. Daar is een mooie balans tussen een persoonlijk leven en een gemeenschappelijk leven. En waarom zouden mensen zich niet voor een kortere periode kunnen binden aan een gemeenschap, bijvoorbeeld voor vijf jaar? Dan kijk je daarna hoe je het verder wilt invullen. Het gaat om de waarde van de invulling van het religieuze leven. Daarbij vasthouden aan één vorm is echt niet meer van deze tijd.”
U ziet het celibaat dus niet als vereiste voor een religieus leven?
“Natuurlijk niet. Het verplichte celibaat lijkt me achterhaald. Als het aan mij lag, zou ik dat voor bijvoorbeeld diocesane priesters meteen afschaffen. Dat wil niet zeggen dat een keuze voor een celibatair leven niet waardevol kan zijn, zeker in een religieuze gemeenschap. Wel denk ik dat het in de toekomst mogelijk moet zijn dat niet-celibatair levende mensen lid worden van een gemeenschap en een religieus leven leiden. Dat gebeurt in feite ook al heel veel. Als je ziet hoeveel religieus leven er is buiten de instituten, dan vind ik dat heel inspirerend. Daar kunnen wij als gemeenschap veel van leren.”
Wat ziet u als uw taak in dit alles?
“Ik wil het evenwicht bewaken tussen het contemplatieve en het actieve. In de praktijk kan ik als abt niet iedereen tevreden houden; ik moet prioriteiten stellen, knopen doorhakken en impopulaire beslissingen nemen. Maar leidend daarin, voor mij, is mijn optimisme over de toekomst. Niet alleen over de plaats van de abdij binnen de omgeving, maar ook over de plaats van het christelijke gedachtegoed binnen de samenleving als geheel. Mensen zullen blijven zoeken naar zingeving, verbinding en gemeenschap. Als abt zal ik steeds blijven zoeken naar hoe wij daar op aan kunnen sluiten. Daarin moeten we niet bang zijn om andere vormen uit te proberen, om te experimenteren. Dat is overigens ook heel christelijk om te doen. Heb jij Jezus ooit horen zeggen dat alles bij het oude moet blijven?”
___
Bovenstaand artikel werd eerder geplaatst in Volzin nr. 4 van 2019.
Foto: Ted van Aanholt