Is er een uitweg uit het felle landbouwdebat? Een gesprek met Herman Wijffels. Hij was bestuursvoorzitter van de Rabobank, de grootste financier van de agrarische sector. Ook werkte hij op het ministerie van Landbouw aan de exportbevordering van de Nederlandse voedselproductie. Op zijn tachtigste maakt hij de balans op.
Door: Jurgen Tiekstra
In Zeeuws-Vlaanderen staat een boerderij te koop, een boerderij die al tweehonderd jaar eigendom is van de familie Wijffels. Hier molk de zesjarige Herman zijn eerste koe, met de hand. Het was destijds een akkerbouwbedrijf, met granen, bieten en peulvruchten. Veel vlas ook, voor de linnenindustrie over de grens in West-Vlaanderen.
Het land werd bemest met de mest van de koeien, de werkpaarden en van het gezin zelf. Eens in het jaar werd de poepdoos geleegd, in een gierton gedaan en uitgereden over het land. Net na de Tweede Wereldoorlog moest kunstmest nog voluit op de markt komen. Dit was ‘circulaire landbouw’, nog voordat het nodig was om zo’n term te kennen.
“Eén van de weinige voordelen van ouder worden, is dat je ontwikkelingen al vanaf het beginpunt kunt overzien”, vertelt Herman Wijffels. Hij is net tachtig geworden, de oud-bestuursvoorzitter van de Rabobank, de voormalig bestuurder bij de World Bank in Washington en de gewezen partijideoloog van het CDA. Zijn jongste broer, inmiddels 76, heeft de familieboerderij in de verkoop gedaan na er tot zijn pensionering op gewerkt te hebben. De grond was al aan een buurman verkocht.
Met wie kun je beter filosoferen over het huidige landbouwdebat dan met Herman Wijffels? Hij weet nog goed dat in 1962 het klassieke boek Silent Spring uitkwam, waarin de Amerikaanse bioloog Rachel Carson waarschuwde voor de gevolgen van pesticiden als DDT. Indruk maakte ook het rapport van de Brundlandt-commissie in 1986, met de naam Our Common Future. Hierin werd het begrip ‘duurzaamheid’ gemunt.
Tegelijkertijd is Wijffels de man die in de jaren zeventig een hoge ambtenaar was op het ministerie van Landbouw, waar hij als taak had de export van de Nederlandse boeren te vergroten. Op zijn 44e werd hij in 1986 de jongste bankdirecteur van Nederland, als bestuursvoorzitter van de Rabobank die negentig procent van de landbouw financierde. In de jaren negentig adviseerde hij premier Lubbers, toen de Nederlandse politiek al net zozeer als nu worstelde met het mestoverschot.
U heeft van nabij een enorme wisseling van waarden meegemaakt. Eerst was alles gericht op onze welvaart. Maar vanaf de jaren zestig kwam de grote herwaardering van de natuur. Hoe kijkt u daar nu naar?
“Daar heb ik een hele theorie over. Ga er maar voor zitten”, begint Wijffels, in zijn woning in het midden van het land. “Wat mij betreft begint het verhaal met de Verlichting. Tot dan toe leefden mensen vooral om in de hemel te komen. Je leefde hier op aarde gebrekkig, maar als je dat netjes deed kwam je in de hemel. Toen zijn toch mensen opgestaan die zich de vraag stelden: kunnen we niet iets bedenken waardoor het leven hier op aarde ook een beetje fatsoenlijk is? Onderdeel van die Verlichting was het plaatsen van de mens buiten de natuur, zodat we de natuur konden observeren om aan het werk te gaan met de spullen die we daarin aantroffen. Zo is vanuit de Verlichting een groot maatschappelijk project gedefinieerd: we gaan door materiële vooruitgang een beter leven creëren voor mensen. Dit heeft de industriële maatschappij doen ontstaan, die een paar wezenlijke kenmerken heeft. Eén ervan is: we exploreren de natuurlijke hulpbronnen en dat doen we in een economisch systeem dat in de kern georganiseerd is rondom het efficiënt gebruik van financieel kapitaal. Zo is het kapitalisme ontstaan. Dat bevatte een sterke logica: er was toen een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen, er waren ook veel mensen die daarmee aan de slag konden. De enige schaarse factor was: financieel kapitaal. In mijn optiek zijn in de laatste, pakweg, vijftig jaar allerlei dingen gaan vastlopen in de uitlopers van dat maatschappijmodel. Ze zijn zelfs in hun tegendeel gaan verkeren.”
In hun tegendeel?
“Daar zal ik een aantal voorbeelden van noemen. Ik begin maar even met de schaarsteverhoudingen. Er is nu een toenemende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen, en in zekere zin ook een toenemende schaarste aan arbeidskrachten. Tegelijk is er een overvloed aan financieel kapitaal. Investeerders zijn op dit moment nog steeds bereid om geld te investeren tegen zelfs een negatief reëel rendement. De Nederlandse staat kon een tien jaar lopende staatslening afsluiten tegen -0,5 procent en zelfs een tijdje tegen bijna -1 procent. Vandaag de dag, bij een enorme inflatie, is de staatsrente nog steeds minder dan ongeveer 2 procent. Dat is een enorm negatief rendement op kapitaal, en dat is een kenmerk van overvloed. Wat we ook constateren is dat door hoe wij natuurlijke hulpbronnen zijn gaan gebruiken, we in een fase zijn gekomen dat we feitelijk het leven als fenomeen in gevaar brengen. Op alle mogelijke manieren roeien we soorten uit, vervuilen we de bodem en het water, en stoten we CO2 uit. We lopen dus tegen de grenzen aan van wat dat grote project van materiële vooruitgang beoogde. We staan we voor de noodzaak om een hele nieuwe manier te ontwikkelen van leven, van produceren, van consumeren. Een manier die zich voegt in de impliciete orde die op deze planeet bestaat. Die impliciete orde wordt bepaald door de natuur en alles wat ermee samenhangt. Op dat punt bevinden we ons op dit ogenblik.”
U zegt: op dit ogenblik. Maar wat u zegt, horen we al zestig jaar.
“Voor mij is het begonnen met Silent Spring van Rachel Carson. Het volgende grote moment was het rapport van de Club van Rome begin jaren zeventig. Voor mij heel belangrijk was het Brundlandt-rapport in 1986. Dat zijn cruciale mijlpalen geweest, waarbij iedere keer die boodschap in nog indringendere termen is afgegeven. Iedere keer was het idee: we lossen de problemen wel op met technologie. Dat waren end-of-pipe-oplossingen: aan het eind van het vervuilingsproces zetten we schoonmakende stappen. Dat is ook de reden waarom milieubeleid voor het bedrijfsleven niet aantrekkelijk was: je moest een schoonmakende fase bekostigen aan het eind van het productieproces. Nog steeds denken mensen: in ‘duurzaamheid’ zit niet voor niks het woord ‘duur’.”
Er is ook veel gebeurd: rookgaszuivering in fabrieken, katalysatoren in uitlaten van auto’s, wasmiddelen die fosfaatvrij werden.
“Heel lang was de benadering: dat welvaartsproject en die oriëntatie op de economische groei moeten we behouden. We accepteren dat daar negatieve effecten aan zitten, maar dat lossen we aan het achtereind wel op. Dat deden we technisch, maar ook maatschappelijk. Dit laatste in termen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, omdat een deel van de bevolking niet meer mee kon komen in de economie. Zo zorgden we aan de achterkant voor nazorgsystemen. De gedachte was: we willen nou eenmaal meer welvaart, dat maakt brokken in ecologische en sociale opzichten, maar met nazorgsystemen vangen we dat op. We komen er nu gaandeweg achter dat ook dat een eindige weg is en dat we een fundamentele systeemverandering nodig hebben.”
Ik vind het mooi dat u het sociale aspect noemt. We denken snel aan de bescherming van het milieu, maar het welvaartsproject heeft ook gevolgen voor hoe mensen nog meekomen in onze samenleving.
“Die sociale fall-out van de industriële maatschappij is heel sterk. Je hoort dat niet vaak. We moeten streven naar sociale en ecologische duurzaamheid. Dus naar allebei. Dat moet je combineren. Ik maak eerst nog even mijn eerdere gedachtenlijn af: het meest zichtbare fenomeen van de fundamentele systeemverandering die aan de orde is, zie je in de energiesector. De kern ervan is dat we na twee- tot driehonderd jaar geleefd te hebben uit de fossiele voorraden van de aardkorst, we tot de conclusie komen dat dit niet langer kan. We zijn zover dat we een nieuwe technologie hebben waardoor we onze energie uit andere bronnen kunnen halen. Als ik daarover vertel, maak ik altijd een beweging. We zitten mentaal voorover gebogen in die aardkorst te graven (Herman Wijffels buigt zich voorover in zijn stoel, JT), maar met die nieuwe technologie komen we óvereind en oogsten we energie uit de bronnen die er altijd zijn. Dat kun je bijna omschrijven als een volgende fase in de homo erectus.”
Wijffels vertelt hoe volgens hem het Nederlandse voedselsysteem, dat zoveel impact heeft op de natuur, na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan. Nederland was berooid achtergelaten door de bezetter. De bestuurlijke elite besloot dat Nederland net als de buurlanden een industriële natie moest worden. Eén voorwaarde om als laatkomer een plek te kunnen bevechten, was een focus op lage lonen. Om die lage lonen houdbaar te maken, moest de voedselproductie zo goedkoop mogelijk worden.
“Dat heeft die industrialisatie van de landbouw in gang gezet, als instrument van de industrialisatiepolitiek. Sindsdien is in Nederland ‘voedsel’ en ‘goedkoop’ een onafscheidelijk koppel. In geen enkel ander land in Europa is dat het geval. Ik zal je ook iets vertellen over mijn tijd op het ministerie van Landbouw. In die tijd hadden we het beleid dat de beste kwaliteit producten geschikt was voor de export: het vlees van echte vleeskoeien, de beste groente. In Nederland bleef het vlees van afgemolken koeien achter, dat zo taai was dat je het uren moest laten sudderen. De sudderlap is hét symbool van de Nederlandse voedselpolitiek. Dat was de basis van onze voedselpolitiek: zoveel mogelijk produceren tegen zo laag mogelijke kosten. Dat model is nu volstrekt onhoudbaar geworden: te veel stikstof, een aanslag op de biodiversiteit, een vernietigen van het bodemleven, een veel te grote veestapel.”
Hoe geef je als dichtbevolkt land antwoord op complexe problemen zonder over individuele burgers heen te walsen? Hoe behoud je de menselijke waardigheid en blijf je de individuele mens zien?
“Ik begin even met de energietransitie. Die biedt in mijn ogen een enorme kans om de autonomie van mensen te versterken. Met kleine opvangapparatuur, zonnepanelen en vooral de warmtepompen die er nu volop aan komen, kun je individueel of collectief in je eigen energie voorzien. Dat is een kleinschalige technologie, die mensen in staat stelt onafhankelijk te worden van de energiemarkt. Vanwege de enorm hoge energieprijzen wordt er terecht over gesproken wat gedaan kan worden om mensen met kleine beurzen compensatie te bieden: via belastingverlaging, toeslagen of loonsverhogingen. Dat is voor de korte termijn een verzachten van de pijn, maar een echte oplossing zou zijn om met name en met voorrang deze mensen uit de energie-afhankelijkheid te halen. Door hun huizen te isoleren, door hen apparatuur te verschaffen die hen helpt zelf energie op te wekken. Waar wonen deze mensen? Overwegend in woningen van de woningcoöperaties. Mijn aanbeveling aan de politiek, die ik overal uitvent, is: ga nu een groots project maken van het zo snel mogelijk bij de tijd brengen van de twee miljoen sociale huurwoningen. Dan verbind je het sociale aan het ecologische. Veel van die mensen zijn ‘afgehaakt’, zoals dat tegenwoordig heet. Dan laat je ze zien dat ze van belang zijn. Dat is een manier om dit samen te doen. Daar moet je een financieel arrangement bij maken, waarbij je met een stukje overheidsrisico en een stukje risico voor de banken de pensioenfondsen in staat stelt hierin te investeren. Zodat we die grote bult aan pensioenbesparingen inzetten om de mensen uit de harde wind van die energiemarkten te halen. We hebben 35 miljard klaar liggen om die energietransitie te financieren. Besteed een flink deel daarvan aan het mogelijk maken van zo’n grote gezamenlijke inspanning. Iets soortgelijks kun je in de landbouw doen. Overal waar de landbouw te intensief is geworden, te belastend voor de natuur en het milieu, moeten boeren geholpen worden om te schakelen naar veel minder intensieve methoden van voedselproductie. In die omschakeling ontstaat een financieringsgat. Nou, vul dat financieringsgat. Maak arrangementen tussen de overheid en de banken die in die agrarische sector actief zijn, en zorg dat boeren geholpen worden die overgang te maken naar een duurzame manier van boeren. Er wordt wel geroepen: we moeten stoppen, het moet minder. Maar hoe daar te komen, dat is niet uitgewerkt.”
Wijffels betitelt de huidige tijd als de ‘hoogbloei van het laatkapitalisme’. Hoogbloei betekent dat de bloei op zijn eind loopt. Hij vindt het niet ontmoedigend dat al zestig jaar gesproken wordt over ‘dat alles anders moet’. Metamorfoses hebben tijd nodig. Bovendien hoort een mate van ongemak bij het menselijk bestaan. “Ik vergelijk de maatschappelijke ontwikkeling wel met zeilen tegen de wind in. Als je tegen de wind inzeilt, moet je een lange haal naar links doen. Na een bepaald moment gaat daar de snelheid uit, omdat je te ver naar links bent gegaan. Dan moet je overstag gaan en maak je een haal naar rechts, tot ook daar de kracht weer uitgaat. Zo roept elke manier van werken op een gegeven moment zijn tegendeel op. Wat mij aanspreekt in het taoïsme is het beeld dat we ons als mensheid bevinden op een kosmisch pad. We kunnen op dat kosmische pad blijven als er harmonie is tussen mensen onderling en harmonie tussen mens en aarde. Doen we dat, dan komen we vanzelf terecht daar waar het pad heengaat. Die oriëntatiepunten kun je beschouwen als vangrails. Nu zitten we aan het einde van deze industriële tijd zowel sociaal als ecologisch aan de randen van het bereik. We moeten in de volgende fase van de maatschappelijke ontwikkeling terug naar het midden van de weg.”
PROFIEL
Herman Wijffels werd in 1942 geboren in een boerengezin in Zeeuws-Vlaanderen. Hij studeerde economie in Tilburg, werkte op het ministerie van Landbouw, was directeur van werkgeversvereniging NCW, was dertien jaar bestuursvoorzitter van de Rabobank en tot 2016 ook hoogleraar Duurzaamheid en Maatschappelijke Verandering.
Bron: Volzin