Overweging op deze zondag van het Woord van God – 3e zondag door het jaar B
Iedere onderneming zal op gezette tijden zich de vaag stellen: hoe staat het met ons ‘missionstatement’. Bij Berne Media deden we dit regelmatig. In al die jaren veranderde dit maar weinig: het cirkelde steeds om het dienen van de Goede Boodschap. Toch bleven we de vraag stellen. Om scherp te blijven.
In het evangelie verwoordt Marcus het missionstatement van de jonge christenbeweging: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.’ Zou Jezus zomaar, dit roepend, rondtrekken? Ik betwijfel het. Ik denk eerder dat Hij erop uittrekt vanuit dit missionstatement. Want een zin later schrijft Marcus ‘toen Jezus eens langs het meer liep…’ Laten we dit op ons laten inwerken: gewoon langs het meer lopen, een visser tegenkomen en tegen hem zeggen: ‘Ga je mee?’ Neen, Jezus is niet onmiddellijk naar de synagoge van Cafarnaüm gegaan dat aan hetzelfde meer ligt. Vandaag zou Hij naar Plein 1969 hier in het dorp zijn gegaan, niet naar de abdijkerk of de kerk van Dinther. Daar zou Hij later gekomen zijn, om te discussiëren, wellicht om zich te verdedigen.
Jeus spreekt die visser aan. Zijn naam blijkt Simon te zijn. ‘Simon: kun jij een Blijde Boodschap gebruiken?’ Want zo is het natuurlijk wel: er moet bij de ander een vraag zijn anders sta je er niet voor open, dan kun je niet veel met die Jezus en zijn boodschap. Wat zou de vraag van Simon-Petrus geweest zijn? Zou hij ontevreden zijn met zijn dagelijkse gedoe? Altijd maar weer vissen, meestal vissen met heel veel graten, daar staat de Petrusvis uit het meer van Galilea om bekend. Of was het misschien thuis geen lolletje, zijn schoonmoeder blijkt ziek te zijn… Lieve mensen, een roeping kent vaak een hele menselijke voorgeschiedenis. De genade veronderstelt de natuur, leerde ik. Dat zal bij de vier vissers, die leerlingen van het eerste uur, niet zoveel anders zijn.
Jezus roept hen als medewerkers voor dat Rijk van God, dat zo anders is als het Romeinse rijk van die dagen. Net zoals die Jona die naar Ninive wordt gestuurd, een notoir zondige stad. Jona is door de Heer gestuurd om de zaak daar te ontregelen, zo noemen we dat vandaag. Want bekering veronderstelt dat je ontregeld wordt. Niet blijven staan bij hoe het altijd gaat maar inventief en enthousiast bouwen aan structuren waarin Hans, Jolanda, Pieter, Harald, Ans en zovele anderen zich gekend voelen en warmte ervaren om verbinding te maken, om te bouwen aan harmonie waarin veiligheid geboden wordt. Jona staat verbaasd wat zijn boodschap uitricht: de Ninevieten keren zich af van hun kwaadheid en leven naar die Goede Boodschap. Zelfs God bekeert zich, dat staat er letterlijk. Hoe bijzonder is dat: een God die zich bekeert. Wij hebben toch een bijzondere God!
Met zijn kompanen van het eerste uur ontwikkelt Jezus in zijn dagen de concrete vertaling van zijn missionstatement. Zoals dat tweeduizend jaar lang is gebeurd: iedere tijd vraagt om een eigen invulling van die Blijde Boodschap. Basis blijft het gezamenlijke verhaal, de uitwerking is verschillend per land, per tijdsgewricht, per cultuur. Vaak elkaar aanvullend, soms ook elkaar in de wielen rijdend. In de jonge kerk was het al zo: ik ben van Paulus, ik van Petrus, ik van Rome, ik van Constantinopel, ik van Luther en Calvijn. Wat een genade dat we ons nu wenden tot wat ons verbindt: de Christus en zijn verbindend verhaal, zijn Blijde Boodschap.
In onze tijd waarin velen zich bezorgd maken over ‘grote leegte’ en het gemis aan een verbindend verhaal, mogen wij ons gelukkig prijzen dat we staande in de leegte van onze dagen, wij die schat van ons Grote Verhaal mogen koesteren en delen, Dat Woord van God dat bedelt om ons antwoord.